Humor is de kers op de taart in het leven. Grapjes en plagerijtjes horen erbij en zijn leuk zolang iedereen, ook degene die geplaagd wordt, er (achteraf) om kan lachen. Maar wanneer gaat plagen over in pesten? Pesten is het herhaaldelijk uiten van agressie door één of meerdere personen waarbij de macht ongelijk is verdeeld en het slachtoffer zich onvoldoende kan verdedigen. Er wordt opzettelijk schade toegebracht aan een ander, fysiek of psychisch.

Er is een verschil tussen pesters en meelopers. Pesters zijn de kinderen die het initiatief nemen en structureel pesten. Meelopers zijn de omstaanders die tijdens het pesten partij kiezen voor de pester en mee gaan pesten. Meelopers zijn incidentele pesters. Ze pesten om mee te doen met hun vrienden en omdat ze bang zijn om zelf gepest te worden, maar voelen zich er eigenlijk niet prettig bij. De structurele pester heeft andere motieven: hij wil klasgenoten aan het lachen krijgen of bereiken dat ze tegen hem op gaan zien, hij wil met het pesten populariteit en ontzag afdwingen.

Frequentie

Uit de Veiligheidsmonitor 2021 blijkt dat 11 procent van de leerlingen in groep 6 tot en met 8 in het basisonderwijs soms tot vaak wordt gepest. In 2018 was dit niet anders. In het schooljaar 2020-2021 zegt vier procent van de leerlingen in de bovenbouw (groep 6,7,8) van het primair onderwijs zelf verbaal, fysiek of digitaal te pesten (1). 

Risicofactoren om te gaan pesten

Wanneer kinderen impulsief zijn, een agressieve reactiestijl hebben en over weinig inlevingsvermogen beschikken, vergroot dit de kans om een pester te worden. Pesters staan positiever tegenover geweld dan leeftijdsgenoten en hebben een sterke behoefte om van anderen te winnen. Het is hun intentie anderen te overheersen en dit gedrag richt zich vaak niet alleen op klasgenoten maar ook op gezinsleden en leerkrachten. Pesters vinden het moeilijk om emoties van anderen te begrijpen of op waarde te schatten en voelen doorgaans weinig verantwoordelijkheid voor wat ze doen.

Hoe komt het dat een kind deze kenmerken vertoont? Het kan zijn dat het kind een psychiatrische stoornis heeft waardoor het bepaalde vaardigheden mist. Een andere mogelijkheid is dat een kind thuis of elders heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt en daardoor beschadigd is geraakt of het verkeerde voorbeeld heeft overgenomen. Komt een kind uit een lager sociaal milieu, wordt het verwaarloosd of mishandeld? Zijn ouders niet betrokken of houden ze weinig toezicht? Het zijn allemaal factoren die de kans op het ontwikkelen van pestgedrag vergroten (2).

Gevolgen van pesten

Pestgedrag is een signaal waar iets mee gedaan moet worden. Op de basisschool lijkt de pester het goed voor elkaar te hebben, zijn zelfbeeld is veel beter dan dat van het slachtoffer, hij wordt steeds populairder en het pesten belemmert hem niet in het behalen van goede schoolresultaten (3). Maar uiteindelijk krijgen pesters net als slachtoffers vaker last van psychische en fysieke klachten dan leeftijdsgenoten (4). Dit wordt zichtbaar vanaf de middelbare school. Leeftijdsgenoten ontwikkelen steeds betere sociale vaardigheden en zetten die in als ze iets willen bereiken, terwijl de pester agressie blijft zien als de oplossing voor zijn problemen.

Uit onderzoek blijkt dat pesters een verhoogde kans hebben op een alcohol- en drugsverslaving, schoolproblemen (geen diploma halen) en criminaliteit (5). Mannelijke pesters hebben bovendien 4 keer zoveel kans om zelfmoord te plegen dan mannen die vroeger niet hebben gepest (6). Vrouwelijke pesters kiezen vaker dan niet-pesters voor gewelddadige vriendjes, raken eerder als tiener zwanger en krijgen sneller te maken met huiselijk geweld of veroorzaken dit zelf (7). Dit is weer een risicofactor voor hun kinderen om agressief gedrag te ontwikkelen en een pester te worden.

Wanneer er sprake is van pesten laat het er dan niet bij zitten, zowel voor het slachtoffer als voor de pester zelf. Natuurlijk is het goed om slachtoffers weerbaarder en sociaal vaardiger te maken, maar het is minstens zo belangrijk om pesters te leren omgaan met hun woede, samen naar de oorzaak van hun agressie te kijken en om ze empathie voor anderen bij te brengen. Dit is geen gemakkelijke taak en vergt een hoop tijd en geduld, maar de opbrengst is het meer dan waard voor zowel de pester, het slachtoffer als de maatschappij.

 

Bronnen:

(1) Van den Broek e.a. 2022

(2) Olweus, D. (1993). Bullying at school: What we know and what we can do. Oxford, UK: Blackwell.

Veenstra, R., Lindenberg, S., Oldehinkel, A. J., de Winter, A. F., Verhulst, F. C., & Ormel, J. (2005). Pesten. Over daders, slachtoffers, dader/slachtoffers en niet-betrokken leerlingen. Kind en Adolescent, 26 (3), 305 – 317.

Olweus, D. (1994). Bullying at school. Long-term outcomes for the victims and an effective schoolbased intervention program. In: Aggressive Behavior: Current Perspectives, L.R. Huesmann.

(3) Juvonen, J., Nishina, A., & Graham, S. (2001). Self-views versus peer perceptions of victim status among early adolescents. In J. Juvonen & S. Graham (Eds.), Peer harassment in school: The plight of the vulnerable and the victimized (pp. 105 – 124). New York: Guilford Press.

Woods, S., & Wolke, D. (2004). Direct and relational bullying among primary school children and academic achievement. Journal of School Psychology, 42, 135 – 155.

Keisner, J., & Pastore, M. (2005). Differences in the relations between antisocial behavior and peer acceptance across contexts and across adolescence. Child Development, 76, 1278 – 1293.

Rose, A. J., Swenson, L. P., & Waller, E. M. (2004). Overt and relational aggression and perceived popularity: developmental differences in concurrent and prospective relations. Developmental Psychology, 40, 378 – 387.

(4) Kumpulainen, K., Räsänen, E., & Puura, K. (2001). Psychiatric disorders and the use of mental health services among children involved in bullying. Aggressive Behavior, 27, 102 – 110.

(5) Nansel, T. R., Overpeck, M. D., Saluja, G., & Ruan, W. J. (2004). Cross-national consistency in the relationship between bullying behaviors and psychosocial adjustment. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, 158, 730 – 736.

Olweus (1993)

(6) Kaltiala-Heino, R., Rimpela, M., Marttunen, M., Rimpela, A., & Rantanen, P. (1999). Bullying, depression, and suicidal ideation in Finnish adolescents: school survey. British Medical Journal, 319, 348 – 351.

(7) Putallaz, M., & Bierman, K. (2004). Aggression, antisocial behavior, and violence among girls. New York: Guilford Press.