Gebeurtenis: Joost en Peter lopen ’s ochtends over het schoolplein naar de ingang. ‘Hoi,’ zegt Joost vrolijk tegen Peter, maar Peter kijkt boos voor zich uit, zegt niets terug en loopt hem stug voorbij.

Gedachte: Joost denkt dat Peter hem stom vindt, hij leek niet blij Joost te zien en zei niet eens iets terug. Joost vindt het helemaal niet leuk dat Peter zo stug deed terwijl hij zelf juist zo aardig was geweest.

Gevoel: Hij voelt zich hierdoor teleurgesteld, verdrietig en boos, voelt een knoop in zijn maag, zijn hart bonst en het liefst zou hij ergens tegenaan schoppen.

Gedrag: Als hij de klas in komt vraagt de juf of hij als laatste de deur dicht wil doen. Doordat Joost zich zo rot voelt doet hij de deur véél te hard dicht.

Gevolg / nieuwe gebeurtenis: Op waarschuwende toon zegt de juf: ‘Doe dat nog maar een keer en nu zachtjes.’ Joost doet wat hem gevraagd wordt.

Gedachte: Joost denkt dat de juf niet blij met hem is.

Gevoel: Hij voelt zich daarom dubbel zo rot.

Gedrag: Als Joost naast Tom gaat zitten is Tom blij zijn vriend te zien en zegt: ‘Hoi!’. Joost zegt niets terug en staart boos voor zich uit.

Gevolg: Tom zal Joosts gedrag óf op zichzelf betrekken (intern) óf op iets dat buiten hem ligt (extern, bijvoorbeeld het standje van de juf).